Er zijn 7 SBL-competenties voor een leraar middelbaar beroepsonderwijs. Dit is de derde competentie voor een leraar MBO.

De leraar MBO moet de leerlingen helpen zich de leerinhouden van een bepaald vak of beroep eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop die in het dagelijks leven en in het werk gebruikt worden. Ook helpt hij de leerlingen zicht te krijgen op wat zij in de samenleving en in de wereld kunnen verwachten. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar MBO vakinhoudelijk en didactisch competent zijn.

Een leraar die vak- of beroepsinhoudelijk en didactisch competent is, creeërt een krachtige leeromgeving, onder andere door het leren in verband te brengen met de realistische en voor de leerlingen relevante toepassingen van kennis in beroep en maatschappij. Zo'n leraar:

  • Stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de leerlingen en houdt rekening met individuele verschillen;
  • Bpaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor leren in en buiten school en leren in de context van de beroepsuitoefening;
  • Motiveert de leerlingen voor hun leer- en werktaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden;
  • Leert de leerlingen leren en werken, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen.

Bekwaamheidseis bij deze competentie

De leraar MBO onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende inhoudelijke en didactische vaardigheid om een krachtige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak of beroep eigen kunnen maken.

De leraar realiseert zo'n krachtige leeromgeving voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor de individuele leerlingen. Hij doet dat op een professionele en planmatige manier.

Om aan deze bekwaamheidseis te voldoen moet de leraar MBO...

...het volgende doen:

  • De leraar vormt zich een goed beeld van de mate waarin de leerlingen de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken;
  • De leraar ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leeractiviteiten die voor de leerlingen uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kiezen en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid;
  • De leraar voert die leeractiviteiten samen met zijn leerlingen uit;
  • De leraar evalueert die leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele leerlingen;
  • De leraar signaleert leerproblemen en -belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op.

...deze kennis hebben:

  • De leraar heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en hij is op grond van eigen studie en eventueel werkervaring vertrouwd met de theoretische en (beroeps)praktische achtergronden daarvan;
  • De leraar kent het belang van die leerinhoud voor het toekomstige beroep en het dagelijks leven van de leerlingen;
  • De leraar kent op hoofdlijnen de leerinhoud van andere vakken of beroepen waarmee hij binnen zijn school of opleiding samenwerkt;
  • De leraar weet op hoofdlijnen wat en hoe zijn leerlingen geleerd hebben in het voorgaande onderwijs en hoe hij daarop kan aansluiten;
  • De leraar heeft kennis van (onderzoeksmatig) ontwerpen van onderwijs, didactieken en didactische leermiddelen, waaronder ict;
  • De leraar is bekend met verschillende onderwijs- en leertheorieën, met verschillende onderwijsarrangementen voor het MBO (onder andere actuele vormen van beroepsgerichte didactiek) en hij weet hoe hij die in praktijk kan brengen;
  • De leraar is vertrouwd met hoe leerlingen leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe zij zich ontwikkelen, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan;
  • De leraar heeft kennis van de invloed van taalbeheersing en taalverwerving op het leren en hij weet hoe hij daar in zijn praktijk rekening mee moet houden;
  • De leraar heeft een praktische kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen en hij weet hoe hij daar mee om kan gaan;
  • De leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners, adolescenten en volwassenen én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Indicatoren van deze competentie

Hieronder geven we een paar voorbeelden van indicatoren van de vakinhoudelijk en didactische competentie.

  • De leraar kan opdrachten, oefeningen en toetsen waar zijn leerlingen/deelnemers mee te maken krijgen zelf foutloos uitvoeren, demonstreren en uitleggen. Dit voor zover die betrekking hebben op zijn vak(gebied).
  • De leraar biedt de leerlingen keuzes (thema’s, werkvormen, opdrachten) en zorgt voor actieve betrokkenheid van leerlingen bij de invulling van hun onderwijsprogramma. Hij creëert de randvoorwaarden (sfeer, organisatie, opdrachten, materialen en machines) die de leerlingen/deelnemers in staat stellen zelfstandig te kunnen werken, zodat zij in hun eigen tempo en op hun eigen wijze kunnen leren.
  • De leraar maakt gebruik van moderne middelen, waaronder ICT. Zo maakt hij, als dat aan de orde is, gebruik van een elektronische leeromgeving die plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk maakt en effectieve communicatie over het leren vanaf verschillende plekken ondersteunt.
  • De leraar legt duidelijk uit aan leerlingen welke leerdoelen hij met welke activiteiten nastreeft. Of hij laat binnen gegeven kaders de leerlingen hun eigen leerdoelen formuleren.
  • De leraar begeleidt leerlingen/deelnemers in hun leerproces door reflectiegesprekken met hen te voeren zodat de leerlingen in staat zijn om zelf leervragen te formuleren en het eigen leerproces te sturen.
  • In zijn interactie met leerlingen/deelnemers benut hij de kennis en ervaring die de leerlingen elders, bijvoorbeeld tijdens werken hebben opgedaan. Hierdoor blijft zijn onderwijs inhoudelijk up-to-date en stimuleert hij de leerlingen kennis te delen en van elkaar te leren.
  • De leraar geeft opbouwend commentaar op het werk van zijn leerlingen en op de manier waarop ze werken. Hij doet op basis van evaluatie en toetsing betrouwbare uitspraken over hun kennis en vaardigheid.
  • De leraar ontwikkelt (in samenwerking met collega’s) beoordelingsinstrumenten.
  • De leraar kan beschrijven hoe zijn leerlingen leren, wat hun vorderingen zijn en hun sterke en zwakke punten, en hoe hij hun leren probeert te bevorderen. Hij signaleert leerproblemen en kan beoordelen of en hoe hij die problemen zelf kan aanpakken en hij weet waar hij en de leerling/deelnemer eventueel hulp kunnen vinden in en buiten de school.
  • De leraar kan zijn vakinhoudelijke en didactische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele leerlingen aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante en actuele theoretische en methodische inzichten.