Er zijn 7 SBL-competenties voor een leraar Voortgezet Onderwijs. Dit is de eerste competentie voor een leraar Voortgezet Onderwijs.

De leraar VO moet ervoor zorgen dat er in zijn groep een prettig leef- en werkklimaat heerst. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar VO interpersoonlijk competent zijn. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo’n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo’n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen en zoekt in zijn interactie een goede balans tussen:

  • Leiden en begeleiden;
  • Sturen en volgen;
  • Confronteren en verzoenen;
  • Corrigeren en stimuleren.

Bekwaamheidseis bij deze de competentie

De leraar Voortgezet Onderwijs onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag èn van de invloed daarvan op de leerlingen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen tot stand te brengen.

Om aan deze bekwaamheidseis te voldoen moet de leraar VO...

...het volgende doen:

  • De leraar maakt contact met de leerlingen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen;
  • De leraar biedt een kader waarbinnen de leerlingen hun eigen leerproces kunnen vormgeven en hij helpt de leerlingen daarbij;
  • De leraar schept een goed klimaat voor samenwerking met de leerlingen en tussen de leerlingen onderling.

...deze kennis hebben:

  • De leraar is goed op de hoogte van communicatie- en omgangsvormen in de leefwereld van zijn leerlingen en in de (beroeps)praktijk waar zij zich op voorbereiden;
  • De leraar is op een praktisch niveau op de hoogte van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en kent vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten.

Indicatoren van deze competentie

Hieronder geven we een paar voorbeelden van indicatoren van de interpersoonlijke competentie.

  • De leraar ziet wat er gebeurt in de groepen waarmee hij werkt. Hij luistert naar de leerlingen en reageert op hen. Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en hij stimuleert gewenst gedrag. Hij laat de leerlingen in hun waarde en zorgt ervoor dat de leerlingen respect opbrengen voor hem en voor elkaar.
  • De leraar maakt de leerlingen medeverantwoordelijk voor de sfeer in de groep en reageert positief op initiatieven van leerlingen/deelnemers.
  • De leraar stimuleert de samenwerking met en tussen de leerlingen. Hij staat open voor vragen van leerlingen/deelnemers en laat merken dat hij begrijpt wat ze zeggen en dat hij hier rekening mee houdt.
  • De leraar laat merken dat hij een goede samenwerking tussen de leerlingen/deelnemers waardeert en zorgt ervoor dat leerlingen/deelnemers rekening houden met elkaar.
  • De leraar houdt in zijn taalgebruik, omgangsvormen en manier van communiceren rekening met wat gebruikelijk is in de leefwereld van zijn leerlingen.
  • De leraar houdt rekening met wat gebruikelijk is in de beroepspraktijk waar zij zich op voorbereiden en hij gebruikt ook voorbeelden uit de beroepspraktijk, bijvoorbeeld bij het bespreken van communicatie en omgangsvormen.
  • De leraar kan beschrijven en verklaren wat de communicatiepatronen zijn in de (cultureel heterogene) groepen waarmee hij werkt en hoe de sociale verhoudingen liggen. Hij weet hoe hij een en ander zonodig kan verbeteren.
  • De leraar kan verantwoorden hoe hij met zijn (cultureel heterogene) groepen omgaat en ook met individuele leerlingen. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten.