Er zijn 7 SBL-competenties voor een leraar Voortgezet Onderwijs. Dit is de tweede competentie Pedagogisch competent voor een leraar VO.

De leraar Voortgezet Onderwijs moet de leerlingen helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden die onder andere een goed beeld heeft van zijn ambities en mogelijkheden. Om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet de leraar VO pedagogisch competent zijn.

Een leraar die pedagogisch competent is, biedt de leerlingen in een veilige leer- en werkomgeving houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen ontwikkelen. Zo’n leraar zorgt ervoor dat:

  • Dat de leerlingen/deelnemers weten dat ze erbij horen, welkom zijn en gewaardeerd worden;
  • Op een respectvolle manier met elkaar omgaan en uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen;
  • Initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken;
  • Hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken met betrekking tot hun studie en loopbaan.

Bekwaamheidseis bij deze competentie

De leraar VOonderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin leerlingen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. De leraar realiseert zo'n veilige leeromgeving voor de groep(en) waarmee hij werkt, maar ook voor individuele leerlingen. En dat doet hij op een professionele, planmatige manier.

Om aan deze bekwaamheidseis te voldoen moet de leraar Voortgezet Onderwijs...

...het volgende doen:

  • De leraar vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de leerlingen en van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid;
  • De leraar ontwerpt op basis daarvan een plan van aanpak of een benadering om de leerlingen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen in de richting van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid;
  • De leraar voert dat plan van aanpak of die benadering uit;
  • De leraar evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele leerlingen;
  • De leraar signaleert problemen en belemmeringen in de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van leerlingen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op.

...deze kennis hebben:

  • De leraar is vertrouwd met de leefwereld van zijn leerlingen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, met de culturele bepaaldheid daarvan, en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan;
  • De leraar is bekend met de bedrijfsculturen waar de leerlingen in of na hun opleiding mee te maken krijgen;
  • De leraar is bekend met de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van tieners en jongvolwassenen, met de problemen die zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij die problemen in de praktijk kan signaleren en hoe hij daarmee om kan gaan;
  • De leraar is bekend met ontwikkelings- en opvoedingstheorieën, hij is vertrouwd met verschillende opvoedingspraktijken en met de culturele bepaaldheid daarvan; dit alles met name in hun consequenties voor het onderwijs en voor zijn doen en laten als leraar;
  • De leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij tieners en adolescenten én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen.

Indicatoren van deze competentie

Hieronder geven we een paar voorbeelden van indicatoren van de pedagogische competentie.

  • De leraar ziet hoe leerlingen/deelnemers met elkaar omgaan en wat dat voor gevolgen heeft voor het welbevinden van (individuele) leerlingen/deelnemers. Hij bespreekt met hen de sfeer in de groep en de omgang met elkaar.
  • De leraar waardeert de inbreng van de leerlingen/deelnemers, is nieuwsgierig naar hun ideeën en complimenteert hen regelmatig. Hij stimuleert hen om kritisch na te denken over hun opvattingen en gedrag en om daarover in de groep te communiceren.
  • De leraar levert zijn bijdrage aan een goede analyse van het sociale klimaat in de groepen waar hij mee te maken heeft en hij communiceert hierover met zijn collega’s.
  • De leraar signaleert ontwikkelings- of gedragsproblemen bij individuele leerlingen/deelnemers en beoordeelt in overleg met collega’s of en hoe die aangepakt kunnen worden.
  • De leraar laat leerlingen/deelnemers zelfstandig werken en samenwerken. Hij bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/deelnemers en de samenwerking tussen leerlingen/deelnemers door hen te stimuleren tot of te begeleiden bij het reflecteren op de geboekte resultaten en op het proces van leren en samenwerken.
  • De leraar doet recht aan (culturele) verschillen tussen leerlingen/deelnemers: hij houdt er rekening mee en maakt er in zijn pedagogisch handelen een goed gebruik van.
  • De leraar begeleidt leerlingen/deelnemers bij het maken van keuzes gericht op hun studie en loopbaan. Hij draagt eraan bij dat leerlingen/deelnemers passende adviezen krijgen die aansluiten bij hun ambities en capaciteiten.
  • De leraar is zich bewust van zijn eigen beroepsopvatting, zijn waarden en normen en hij laat dat merken aan zijn leerlingen/deelnemers. Hij kan bijvoorbeeld toelichten welke rol zijn normen, waarden en beroepsopvatting spelen bij de begeleiding van de leerlingen/deelnemers.
  • De leraar kan zijn pedagogische opvattingen verantwoorden en ook hoe hij de groep of individuele leerlingen/deelnemers aangepakt heeft. Daarbij maakt hij gebruik van relevante theoretische en methodische inzichten.